Het was groot nieuws in de Liberiaanse
kranten in april. Een historisch moment, volgens het Ministerie van Informatie,
Cultuur en Toerisme. Een groep van 140 toeristen bezocht de hoofdstad Monrovia
op haar 33-daagse cruise van Zuid-Afrika naar Marokko. Het was het eerste
cruiseschip in ruim dertig jaar dat in de haven aanmeerde. En de grootste groep
toeristen ooit.
Toerisme bestaat niet in Liberia. Het land,
dat tussen 1980 en 2004 zichzelf onderdompelde in een tienjarige militaire dictatuur,
en een veertien jaar durende burgeroorlog tussen warlords, gesteund door kindsoldaten en bloeddiamanten, was een no-go area geworden. Met het herstel van
de democratie in 2006 en onder het waakzame oog van een grote UN-vredesmacht
keerden normale verhoudingen langzaam
weer terug. Maar de toeristen bleven weg. Nu, na 6 jaar fragiele vrede, is de
komst van een groep cruisende toeristen die een wandeling door Monrovia maakt
en daarna meteen weer vertrekt, breaking
news. Een enthousiaste zakenman beschreef het korte bezoek als een ‘ongelooflijke kans om de gastvrijheid en
schoonheid van Liberia met de wereld te delen’ en zag het ‘als een voorbode van een ontwikkeling waarin
Liberia zichzelf en West-Afrika een positiever imago kan geven met zijn toenemende stabiliteit, economische
groei, fraaie natuur en rijke geschiedenis’.
Pro-Poor Tourism
De laatste cijfers van de World Tourism Organization van de VN laten
er geen twijfel over bestaan. Ondanks de economische crisis in de westerse
wereld blijft de toeristen sector groeien (+3,6%), maar is die groei in
ontwikkelingslanden al jarenlang hoger (in 2012 +4,1%).
Toerisme is de snelst groeiende sector in de
wereldeconomie. En dat deze motor aan de praat gehouden moet worden, is in
grote delen van de wereld een open deur. Zo niet in Afrika. Afrika kampt op
grote schaal met burgeroorlogen, armoede, slechte (ook toeristische) infrastructuur
en gebrek aan hygiëne. Daardoor levert het toerisme, uitzonderingen daargelaten,
nauwelijks een bijdrage aan sociaaleconomische ontwikkeling. En dat staat in
schril contrast met de enorme potenties die het continent heeft met zijn overweldigende
natuur, wildlife en rijk gevarieerde,
unieke cultuur. Welke tabel je ook bekijkt, of het nu om aantallen bezoekers,
hotelovernachtingen of budgetten gaat, de meeste Afrikaanse (Sub-Sahara) landen
bungelen steevast onderaan. Daarbij komt nog dat het leeuwendeel van bezoekers
bestaat uit Afrikanen van elders die voor een familiebezoek enkele weken ‘terug
naar huis’ gaan. In landen waar het toerisme wel van enige betekenis is
(Zuid-Afrika vooral, maar ook Botswana, Kenya, Ghana) domineren de buitenlandse
touroperators, die scherpe prijzen kunnen bedingen in totaalpakketten die de
toerist bij vertrek in eigen land betaalt.
Armoede is wijd verspreid in Afrika. Daarmee
zeg ik niets nieuws. In de Poverty
Reduction Strategy, in veel Afrikaanse landen mede door de Wereldbank geëntameerd,
speelt toerisme nauwelijks een rol. En als het al wordt bepleit, is het op de
klassieke manier: landenpromotie met clichébeelden, bouw van westerse
hotelketens en geïsoleerde liggen resorts.
Armoede is veel meer dan gebrek aan geld. Het
is een samenhang van analfabetisme, ziektes en werkloosheid in een zich
moderniserende maatschappij met zeer grote inkomensverschillen, zwak bestuur en
wijd verspreide corruptie. Er zijn alternatieven in ontwikkeling die het
stimuleren van toerisme verbinden met een op lokale ontwikkeling, gerichte
aanpak, samengevat in de term de Pro-Poor
Tourism. Toeristische, economische, duurzame en lokale ontwikkeling gaan
dan hand in hand, waarbij het uitgangspunt is dat het geld dat toeristen
besteden zoveel mogelijk in de lokale economie terecht komt. In Kenya hanteert het
African Pro Poor Tourism Development
Centre, als een van de eerste met succes duurzaam toerisme als een strategie
voor armoedebestrijding.
|
The Blue Lake, bij Tubmanburg |
Maar laat ik dichter bij huis een goed, voor
Liberia (nog) uniek, voorbeeld noemen. Kerst en Oudjaar bracht ik door in een
pas geopend, nieuw gebouwd resort, zo’n
20 km van Monrovia in een bos aan de Atlantische Oceaan. Het bestaat uit een
stuk of tien verspreid liggende slaaphutten, een restaurant en een zwembad. De
bouw en de exploitatie is een werkgelegenheidsproject van jewelste voor het
nabijgelegen dorp, vertelde Lisa mij, die met haar vriend dit initiatief nam en
drie jaar lang ieder weekend aan het bouwen was. ‘Alles is van lokaal hout, op maat gemaakt en gebouwd met mannen uit het
dorp. De bewakers, de obers, schoonmakers en het keukenpersoneel: allemaal
komen ze uit het dorp. Alleen de chef van de obers komt uit Monrovia, want de
dorpelingen zijn allemaal analfabeet en dat is lastig bij het afrekenen. En met
deze aanpak is het ook duurzaam. Kijk, die boom staat er nog, midden in de
keuken: we hebben geen boom gekapt om te kunnen bouwen. De meeste ingrediënten voor het eten worden
hier verbouwd, we hebben geen airco’s maar laten de zeewind door de ramen
tochten en de zon het water verwarmen.’ Vooralsnog komen er alleen expats
en bemiddelde Liberianen in dit duurzame paradijs.
Stamboomonderzoek
Er zijn echter
tekenen die er op wijzen dat er een verandering in de lucht zit. Het Ministerie
van Informatie, Cultuur en Toerisme heeft onlangs een ‘code of ethics’ opgesteld om het toerisme te ontwikkelen en Liberia
is toegelaten, als 155ste lid, tot de World
Tourism Organization van de VN. In tamelijk ronkende bewoordingen spreekt
het Ministerie over de economische groei die het land doormaakt (die overigens
de sociale ongelijkheid bevordert) de toename van het aantal lijnvluchten op de
nationale luchthaven en het vooruitzicht om tot ‘de elite van olie-exporterende landen’ toe te treden, aangezien er
olievelden voor de kust zijn aangetroffen. Dat dit alles weinig met toerisme te
maken heeft, maar meer met de toename van het aantal expats en buitenlandse
investeerders, lijkt men zich niet te realiseren.
Maar er zijn ook goedbedoelde adviezen. Zoals een rapport
van World Travel Market dat er op
wijst dat de speciale geschiedenis van Liberia, in 1821 gesticht door
vrijgemaakte, naar Afrika teruggekeerde slaven, voor veel Afro-Amerikanen een
reden kan zijn op zoek te gaan naar hun historische (familie) wortels. Oprah
Winfrey geldt ook hierbij als rolmodel: ze was in Liberia, op zoek naar sporen
van haar voorouders. Ierland is een voorbeeld van een land dat forse
toeristische munt slaat uit dit segment: (Amerikanen van in dit geval Iers afkomst. Maar Ierland heeft, inmiddels
gedigitaliseerde, bevolkings- en kerk registers, terwijl het stamboomonderzoek
in Liberia puur veldwerk zal worden. Wat overigens prima past in het Pro-Poor
Tourism concept.
|
Bos aan de kust van de Atlantische Oceaan |
Duidelijk is dat Liberia nog zoekende is. En als zo vaak in
Afrika help China (1,3 miljard
inwoners) Liberia (4 miljoen
inwoners) een handje. Een paar maanden geleden organiseerde de Chinese
ambassade in Monrovia een bijeenkomst met vertegenwoordigers van de regering en
de media om te discussiëren over de Chinees-Liberiaanse samenwerking, waarbij
het stimuleren van toerisme een van de belangrijkste onderwerpen was. Dit in
het kader van FOCAC (Forum on China
African Corporation) de paraplu waaronder China vorig jaar tijdens het
vijfde forum toezegde de komende drie jaar 20 miljard dollar in het continent
te steken. Daar worden, ook in Liberia, bruggen, wegen, ziekenhuizen en
universiteiten van gebouwd. Als tegenprestatie kan China rekenen op lucratieve
contracten voor het ontginnen van de vele natuurlijke rijkdommen die Afrika
bezit, zonder dat er vervelende vragen over mensenrechten worden gesteld.
Loket op
buikhoogte
Door deze Chinese belangstelling voor het stimuleren van het
toerisme, dwaalden mijn gedachten terug gaan naar 1986. Het jaar waarin voor
het eerst sinds 1949 de individuele reiziger een visum kreeg om op eigen houtje
China door te trekken. We kochten onmiddellijk een enkeltje Amsterdam-Moskou-Peking
en stapten acht dagen later uit de trein in een wereld waar elke toeristische
infrastructuur ontbrak. De individueel reizende, westerse toerist was een wereldvreemd
wezen in dit onmetelijke land. Treinen, bussen, hotels, restaurants: alles wat
een toerist nodig heeft moest letterlijk worden veroverd. Niets was
vanzelfsprekend. Je moest een dag uittrekken om, niet op het station, maar
elders in de stad in een nietszeggend gebouw, een treinkaartje te bemachtigen
bij een loket op buikhoogte met een vloeiend Chinees sprekende beambte erachter.
Hotels waren altijd volgeboekt volgens de receptie, hoewel de lege foyers en
gangen je aanstaarden. In elk restaurant was het afwachten wat er op je bord
werd gedumpt. Een VVV was er uiteraard niet. Evenmin als welke andere
toeristische info dan ook. Behalve de dat jaar verschenen Lonely Planet-gids over China, die toen nog terecht het predicaat ‘travel survival kit’ droeg. Na ruim twee
maanden van Peking via Tibet en Chengdu maar Kunming te hebben gereisd, ploften we uitgeput neer
op een Thais bounty-eiland om drie weken lang bij te komen. Het was een
vermoeiende, maar onvergetelijke ervaring.
De volksrepubliek China heeft inmiddels ook het toerisme-vak
onder de knie gekregen. Op de ranglijst van toeristische bestemmingen is het
opgestoomd naar de 4de plaats. En biedt het zijn diensten aan om Liberia ook op
dit gebied een handje te helpen. Het wachten is op concrete plannen waaruit zal
moeten blijken of de lippendienst die China in de FOCAC-verklaring aan
duurzaamheid bewees, ook in daden wordt omgezet.
Eurocentrisch
De ontwikkeling van het moderne, post koloniale, toerisme
voltrekt zich in veel derde wereld landen volgens hetzelfde patroon. China was
daar geen uitzondering op en Liberia zal dat evenmin zijn. Eerst komt de
voorhoede van backpackers, (oudere)
jongeren die bereid zijn af te zien en te ervaren hoe het is te reizen in een
land of regio dat nog ‘niet ontdekt’ is. Zij noemen zich liever ‘reiziger’ dan
‘toerist’, en –niets menselijks is hen vreemd- willen eenmaal terug in de
vertrouwde omgeving op verjaardagpartijtjes en in het café mooie verhalen
kunnen vertellen. Daarna volgen de kleine, gespecialiseerde reisbureaus en –als
het lucratief is- de grote jongens, de chartervluchten en de hotelketens. En
vervolgens dreigen het milieu, de pittoresk dorpen en eeuwenoude leefwijzen de
klos te worden, zo wil het cliché. Met als reactie daarop het kleinschalige
eco-toerisme, en de ongekende groei van fiets- en wandelvakanties.
Het is tamelijk eurocentrisch en onzinnig om de effecten van
het (eventueel) snel groeiend toerisme op het milieu in Afrika als negatief af te
schilderen. Eurocentrisch omdat Frankrijk in zijn eentje twee keer zoveel aan
toeristische omzet genereert dan heel Afrika, mede dank zij al die, ook
GroenLinkse, Nederlanders die zwijmelen bij het landschap, de wijn en de baguette. Maar bovenal onzinnig omdat het milieu op een
aantal plekken inderdaad wordt bedreigd: door de Shells en Billitons van deze
wereld, die zonder scrupules over de hoofden van de lokale bevolking heen
langjarige concessies met corrupte overheden bedingen om de olie, het ijzererts
en het hout de natuur uit te slepen, een spoor van vervuiling en kaalslag
achter zich latend.
In Liberia geldt, hoop ik, de wet van versnellende
achterstand. De honderden kilometers lege gouden zandstranden, dat ene
onbereikbare nationale park, de onmetelijke tropische wouden, de vele brede
rivieren, de talrijke arme dorpen: het zijn evenzovele kansen voor een
toeristische ontwikkeling die duurzaamheid verbindt met een economische groei
die armoede bestrijdt.
Dit is een ingekorte versie van een artikel dat ik heb geschreven voor het zomernummer van 'De Helling', het tijdschrift van het Wetenschappelijk Bureau van GroenLinks. Het nummer is geheel gewijd aan.... vakantie. Voor meer informatie over de inhoud en hoe te bestellen: klik hier.