zaterdag 17 augustus 2013

Tien jaar geen oorlog in Liberia - maar vrede?

Deze week werd in Liberia herdacht dat er tien jaar vrede is, althans, zoals een collega van me terecht opmerkte ‘tien jaar geen oorlog’. Want dat is niet hetzelfde. Een land met veel corruptie, zwak bestuur en een VN-leger van 7500 man om agressie in toom te houden, kan moeilijk als een vreedzame samenleving worden bestempeld.
Deze opvatting wordt overigens breed gedeeld. In vele krantenartikelen en in praatprogramma’s op de radio klonken zorgen door over de situatie waarin het land verkeert en het zwakke, corrupte openbaar bestuur.
Daarbij werd veel verwezen naar de onlangs verschenen Global Corruption Barometer 2013 van Transparency International, waarin Liberia de twijfelachtige eer heeft om de laatste plaats in te nemen, oftewel het meest corrupte land ter wereld te zijn. Nu is de meetmethode die Transparency International hanteert niet volledig betrouwbaar, want het is gebaseerd op het oordeel van een groep respondenten uit het betreffende land. En dat oordeel is gebaseerd op eigen ervaring, maar ook op ‘van horen zeggen’ en wat er in de media over corruptie wordt gerapporteerd. Dat laatste gebeurt ontstellend veel in Liberia, maar ook duidelijk is dat veel beschuldigingen een (politiek) wapen zijn. Iedereen kan voor een handvol dollars ruimte in een krant kopen om iemand zwart te maken die hem dwars zit, zonder dat dit overigens zelden tot een vervolg leidt. Nu is het per definitie lastig om een objectieve maatstaf voor het meten van corruptie te ontwikkelen. Als het zou gaan om het aantal gevoerde rechtszaken, dan wel het aantal uitgesproken vonnissen, zou Liberia ongetwijfeld aan de andere kant van de ranglijst staan…



Een bekeuring of een telefoonkaart

Volgens de barometer van Transparency International bestaat de top drie in Liberia uit het parlement, justitie en politie. Respectievelijk 96%, 94% en 89% van de ondervraagden acht deze instellingen corrupt tot extreem corrupt.  Laat me duidelijk zijn: het is volstrekt duidelijk dat er ontzettend veel corruptie is in alle geledingen van de Liberiaanse maatschappij. Corruptie die voor een deel samenhangt met de grote armoede waarin 85% van de bevolking verkeert. Iedereen probeert een graantje mee te pikken, maar is tegelijkertijd ook slachtoffer. Zoals de –zeer slecht verdienende- politieagent, die vanwege de fout geparkeerde auto je laat kiezen uit een bekeuring of hem trakteren op een telefoonkaart van 15 dollar, terwijl hij de volgende dag 50 dollar moet schuiven om zijn kind ingeschreven te krijgen bij de Universiteit van Liberia.  

Ingang Universiteit van Liberia


Begrafenissen en geboortefeesten

In de discussies over tien jaar vrede werd dan ook, behalve de corruptie, het falende overheidsbeleid bekritiseerd ten aan zien van de armoedebestrijding. En dat is terecht, want zonder het een zal het ander niet lukken. Waarmee overigens niet gezegd is dat corruptie louter een armoedeprobleem is. Dat het parlement het hoogst scoort, terwijl de parlementariërs een zeer riant salaris hebben, is veelzeggend. Hetzelfde geldt voor de rechterlijke macht. Corruptie, heeft naast armoede,  ook een sociaal-culturele context: de mix van leider cultus, stamverbondenheid en cliëntalisme. Waarin het, ook in Liberia, normaal wordt gevonden dat een parlementariër in zijn of haar eigen kiesdistrict begrafenissen of geboortefeesten betaalt,  dan wel een TV koopt voor een school. Uiteraard in de veronderstelling bij de volgende verkiezingen weer op het pluche terecht te komen. Anno 2013 wordt deze context toch meer en meer op de hak genomen. Enerzijds omdat het in vele corruptiegevallen om platte zelfverrijking gaat –en dat heeft niets te maken met de vermeende, traditionele ‘neem-en-geef mechanismen. En anderzijds omdat er –gelukkig- ook parlementariërs zijn, die hun vak serieus nemen en begrijpen dat ze met wetten en beleid armoede structureel moeten aanpakken en voor wat betreft corruptiebestrijding een voorbeeldfunctie hebben te vervullen.


Kat in het nauw

De vele kritiek die op de hoofden van politici neerdaalt wordt uiteraard niet in dank aanvaard. Vice-president Joseph Boakai klaagde deze week in een gesprek met een vrouwengroep –en nu citeer ik de krant ‘The New Dawn’- over de vele ‘negatieve propaganda’ die in radioprogramma’s en kranten wordt uitgestort. ‘De enige boodschap die ik op de radio hoor is een negatieve en het enige wat ik in de kranten lees is kwaadsprekerij over wat de regering doet’. En hij vervolgt: ‘We genieten van tien jaar vrede en stabiliteit; we zien ontwikkeling, onze kinderen gaan naar school en ons land heeft waardering verworven van de internationale gemeenschap dankzij het zweet en onvermoeibaar pogen van deze regering’. Het is toch verbazingwekkend in welke wereld politieke leiders menen te verkeren, als hun enige blik op die wereld vanuit een zwaar geëscorteerde, geblindeerde en gepantserde auto wordt geworpen.

De president, Ellen Sirleaf-Johnson, tapte deze week uit een ander vaatje. Toen ze op bezoek kwam bij het Ministerie van Arbeid (!) en constateerde dat twee onderministers niet aanwezig waren, verordonneerde ze dat de twee een maand geen salaris zouden ontvangen. Wellicht waren ze aan het werk, of zaten ze in een café: dat wordt uit het krantenbericht, zoals vaak, niet duidelijk. Het lijkt een krachtdadig optreden, maar zal verder tot niets leiden. Het voorval laat in een notendop zien, hoe een kat in het nauw rare sprongen maakt.