Laat ik, na ruim drie jaar bloggen over de wereld in Liberia
(het parlement, de Ebola, de president, de corruptie, de natuur, mijn werk, de
burgergroepen) eens iets schrijven over de straat waarin ik bijna drie jaar woon: de Gardiner Avenue.
Deze onverharde, hobbelige straat ligt in Sinkor, de wijk van Monrovia die
tegen het centrum van de stad aan ligt in een langgerekt rasterpatroon tussen
de Atlantische Oceaan en de Mesurado Rivier. De langgerekte straten (ze worden
allemaal avenues genoemd), die
evenwijdig met de oceaan lopen, luisteren naar namen van Liberiaanse
presidenten: Payne, Warner, Russell, Cheeseman, Coleman, Gibson. De drukste
straat die de wijk in beide richtingen ontsluit, is genoemd naar de
langstzittende president: William Tubman (1944-1971).
Ik woon dus in de
Gardiner Avenue, genoemd naar de 9de president van Liberia, Anthony Gardiner. Zijn
presidentschap (1878-1883) werd geteisterd
door conflicten met Europese grootmachten als Engeland en Duitsland die vanuit
Liberia omringende koloniën, gebiedsaanspraken in het toen enige onafhankelijke
land van Afrika kracht bij zetten met oorlogsgeweld. Gardiner zou, ondanks deze
strubbelingen, het openbare onderwijs en
de betrekkingen met de inlandse bevolking (ook hij was, zoals veel presidenten,
in de VS geboren) sterk hebben verbeterd, dus de hobbelige zandweg die naar hem
vernoemd is, is een wat mager eerbetoon.
Nu ik dit schrijf, met de deuren open naar het balkon,
vanwaar de Atlantische oceaan 100 meter verder ligt te glinsteren, is het
buiten lawaaiig. Aan de overkant wordt al jaren gewerkt aan drie flats die
–gelukkig- achter elkaar worden gebouwd tussen mijn flatgebouw en de oceaan,
zodat er nog volop zeezicht is. Dat bouwen gaat langzaam: praktisch alles gaat
met man- en handkracht: het omhoog tillen van de bouwmaterialen, het lassen van
hekken, het zagen van deuren. Een pruttelende generator geeft stroom aan een
paar eenvoudige, elektrische gereedschappen. Het meeste constructiewerk vindt
plaats op een groot rommelig terrein, naast de flat. Er werken niet heel veel
mensen op de bouwplaats, misschien een stuk of twintig. Elke morgen beginnen ze
tegen half acht met een ontbijt voor de poort van de bouwplaats, waar enkele
vrouwen met grote plastic bakken rijst met saus verkopen: het gebruikelijke
Liberiaanse ontbijt. Af en toe komt er een fourwheeldrive
het terrein oprijden. Een paar Libanezen stappen uit om de voortgang der
werkzaamheden te controleren. Zij zijn de eigenaren van het bouwwerk, en
betalen de bouwkosten uit eigen zak. Er komt geen banklening aan te pas. Mede
daardoor is het bouwtempo traag:
rentelasten van leningen spelen geen rol. En de lonen zijn laag: zo’n 80 dollar
per maand. Als het gebouw is opgeleverd zullen de bouwkosten binnen drie tot
vier jaar zijn terugverdiend.
’s Avonds rond zessen
zit de werkdag er op. De werkweek bestaat uit zes dagen. Alleen de zondag is
vrij. De dag des Heren.
Naast de bouwplaats ligt een kleine, witte kerk. Op zondag
vindt hier een dienst plaats. Een stuk of dertig mensen laten zich de oren wassen door een
luidsprekende dominee, die, god mag weten waarom, een microfoon met boxen nodig
heeft om zijn heilboodschap te laten landen. Af en toe roept hij zijn schapen
op om toch vooral geld te geven. Zo’n 10% van het, veelal schamele, inkomen
wordt geacht in de zakken van de voorganger neer te dalen. Het sterft dan ook
in Monrovia van de kerken. Het moeten er vele honderden zijn.
Eenmansbedrijfjes, gedreven door
ZZP’ers, die slechts één boek erkennen en daaruit hel en verdoemenis
prediken. Regelmatig wordt en ook een lied aangeheven. Dan wordt het tijd om de
balkondeuren te sluiten.
Naast de kerk ligt een voetbalveldje, achter de residentie
van George Weah, de beste Afrikaanse voetballer van de 20ste eeuw.
Ik heb er George nog nooit gezien, maar het voetbalveldje wordt gretig gebruikt
door elftallen uit de buurt. Het veldje is ommuurd, maar achter één doel leidt
een half dichtgemetseld poortje naar het strand; wel net zo handig want
regelmatig wordt de bal hoog over het doel én de muur geschoten. Er wordt fanatiek gevoetbald, soms
is er een scheidsrechter en af en toe is er ook een toernooi van
buurtelftallen. Overal zijn er in de stad van die kleine voetbalvelden. Er zijn
verschillende soorten ‘wilde’ competities door de hele stad heen. De nationale
voetbalbond heeft uiteraard ook een competitie, maar daar merk je weinig van. Het
nationale elftal daarentegen is wel hot
news als het speelt, zoals een paar weken geleden in de pre-pre kwalificatie voor het wereldkampioenschap
in 2018. Er werd met 1-0 van Tunesië gewonnen. In de selectie zat een
Liberiaanse speler van FC Oss: de 19-jarige Seku Conneh, wat de regionale pers haalde in Nederland.
Vooral omdat hij wel eens oog-in-oog zou komen te staan met de ‘voormalige beste
voetballer van de wereld’, George Weah dus.
Tegenover het huis van Weah ligt het Ministerie van
Justitie. Twee lange tijd leegstaande flatgebouwen zijn twee jaar geleden als
kantoorruimtes in gebruik genomen. Dat bracht leven in de brouwerij in de tot dan
toe rustige straat. Auto’s rijden af en aan en straatverkopers proberen
ambtenaren en de ondefinieerbare meute die altijd om elk kantoorgebouw in
Monrovia hangt, hun etenswaar te slijten. Heel af en toe komt de minister of de
president een kijkje nemen en dan is de opwinding voelbaar. Eén keer was er een
demonstratie voor het gebouw vanwege de arrestatie van een van moord verdachte
persoon, vanwege zijn schuld, of onschuld, want dat soort finesses blijven vaak
in het duister hangen.
Eén keer werd ik overigens zelf bijna gearresteerd. Ik
fietste om precies 6 uur ’s avonds langs het ministerie op weg naar huis. Een
politieman –er is altijd politie aanwezig rond het ministerie- scheen iets te
roepen, maar ik fietste door. De achtervolging werd rennend ingezet, en ik
stopte. Ik had een ernstige overtreding begaan. Elke werkdag wordt ’s morgens en
’s avonds (om 6 uur) bij ieder overheidsgebouw de vlag gehesen, dan wel
gestreken. Passanten worden dan geacht een minuut of zo halt te houden. Ik wist
dat niet, maar ook toen de agent me tamelijk opgewonden voorhield ‘respect voor
de vlag’ te hebben, kon ik niet nalaten op te merken dat tamelijk onzinnig te
vinden. Respect voor een stuk katoen, dat gepromoveerd is tot heilig symbool
van de natie. Hij werd kwaad en beet me
toe dat ik in mijn eigen land toch zeker wel zou stoppen. Ik moest hem
teleurstellen en zei tegen hem dat in Nederland dit soort dagelijkse praktijken
gelukkig niet voorkomen. Ja, eens per jaar op 4 mei, legde ik hem uit, en dat
is heel terecht, maar ook genoeg. Hij liet me gaan.
Naast het ministerie ligt het huis waar ik met veel plezier
in 2013/2014 heb gewoond. Daarnaast ligt Building
Markets, een NGO die op allerlei manieren stimuleert
dat alle organisaties, bedrijven instellingen enz. die in Liberia actief zijn lokale producten en
diensten afnemen.
En daarnaast woon ik dus sinds april, in het Lama-gebouw,
dat langzaam verrees toen ik nog twee deuren verder woonde. De
eigenaar is een Libanees die na oplevering spoorslags naar Libanon is
vertrokken, de dagelijkse gang van zaken overlatend aan een vriendelijke,
nauwelijks Engelssprekende landgenoot.