Hoe goed gaat het met Afrika? Die vraag wordt de laatste tijd steeds vaker gesteld in allerlei artikelen en boeken. De grondtoon is meestal positief. De economische groei in veel Afrikaanse landen ligt op een hoog niveau. Auteurs als Richard Dowden, een Brit die veertig jaar kriskras door Afrika heeft gereisd en veel voor The Economist, The Times en The Independent heeft geschreven, beschrijft in zijn ‘De Staat van Afrika’ vrij overtuigend dat Afrika langzaam maar zeker zijn eigen tradities met die van de moderne wereld op een vruchtbare manier weet te combineren. 'Maatpakken naast speren' en 'mobiele telefoons naast magie'. ‘De diepe wond die Afrika van zijn ziel scheidde, is aan het genezen. De schizofrenie loopt ten einde, Afrika begint zichzelf te vinden’, zo besluit hij zijn 538 pagina’s tellende epos, een fraaie mix van deskundige analyses en persoonlijke verhalen.
In ‘Why Africa is poor’
kiest de Zuid-Afrikaanse econoom Greg Mills een andere invalshoek. Het
potentieel zo rijke Afrika (grondstoffen, natuurlijke hulpbronnen, een jonge
bevolking) wordt in zijn ontwikkeling geremd door zwak bestuur. Hij vergelijkt
Afrikaanse economieën met die van Zuidoost-Azië en Midden-Amerika en komt tot
hersenprikkelende uitspraken. Het
is niet ‘ de vrije markt’ die als vanzelfsprekend economische ontwikkeling en
welvaart genereert. De ‘open deur’ politiek van veel Afrikaanse landen, Liberia
niet uitgezonderd, is lucratief voor buitenlandse investeerders en een kleine
elitaire bovenlaag, maar het overgrote deel van de bevolking profiteert hier in
het geheel niet van. Het is ook niet ‘de’ ontwikkelingshulp die Afrika in een
verlammende
greep houdt. Scherp analyseert hij de verschillen tussen goede
bedoelde, maar op snel resultaat gerichte hulp en duurzame assistentie, die uitgaat
van wederzijdse betrokkenheid, flexibel inspeelt op veranderende
omstandigheden, maar wel een scherpe focus heeft op veranderingen die er toe
doen.
Is dat zwakke bestuur (een eufemisme voor corrupte en
zelfverrijkende politici) dan een Afrikaans natuurverschijnsel? In een
doorwrocht betoog dat Christopher Formunyoh, directeur Centraal-West Afrika van
NDI, in april hield voor de Afrika-commissie van de Amerikaanse Senaat, geeft
hij verrassende feiten over ontwikkelingen in de Afrikaanse politiek. Zo traden
tussen 1960 en 1990 slechts drie Afrikaanse staatshoofden vrijwillig af
(vanwege leeftijd of een verloren verkiezing). In 2000 was dat aantal vanwege
een voortschrijdende democratische ontwikkeling gegroeid tot meer dan 30. In
1980 waren volgens Freedom House 4 ‘Zwart’-Afrikaanse landen ‘ vrij’ en 15
‘gedeeltelijk vrij’, in 2011 waren dat er 9 resp. 22. De politieke samenwerking
tussen Afrikaanse landen vordert gestaag, waarbij verdragen worden gesloten met
het doel om goed bestuur en democratisch functioneren te versterken. En zo
geeft hij nog meer voorbeelden van positieve ontwikkelingen, zonder daarbij
overigens uit het oog te verliezen dat er altijd terugslagen zullen blijven.
Sociale exploitatie van grondstoffen
Goed bestuur is een absolute voorwaarde om economische
groei, die zich in veel Afrikaanse landen voordoet, te laten leiden tot
welvaart voor allen. En dat betekent: huisvesting, elektriciteit, water,
riolering, werk en onderwijs. In Liberia zie ik elke dag dat er nog een lange
weg te gaan is. Zeker zo’n 80% van de bevolking woont in deplorabele
omstandigheden, zonder water, elektra of riolering. Zo’n 800.000 kinderen gaan
niet naar school. De werkloosheid is boven de 60%. De burgeroorlog is inmiddels
9 jaar geleden beëindigd en de internationale gemeenschap probeert met talloze
hulporganisaties een bijdrage aan ontwikkeling te leveren. De economische groei
is inderdaad fors (ruim 7%), maar dat cijfer komt van ver: het Bruto Nationaal
Product is erg laag.
Rubberboom op de Firestone-plantage |
In het Liberiaanse parlement wordt heftig gediscussieerd.
Niet over het ontstellende gebrek aan
nutsvoorzieningen, goede huisvesting of onderwijs, maar over de
concessies die de regering wil verlenen aan buitenlandse oliemaatschappijen om
recent ontdekte olievelden voor de kust te exploiteren. Er wordt transparantie
en openbaarheid geëist, maar met
welk doel? Sommigen zien Noorwegen als lichtend voorbeeld, dat zijn enorme
oliewinsten gebruikt om aanzienlijke financiële reserves op te bouwen. Daarbij
wordt dan wel vergeten dat dit Scandinavische land de olie in eigen bezit heeft
en daarmee een welvaartsstaat heeft opgebouwd die aan de top van allerlei
ranglijsten staat. Sceptici zeggen dat sommige parlementariërs vooral eigen
belang nastreven: als de positie van het parlement in de concessieverlening
wordt versterkt, zou dat immers kunnen betekenen dat parlementariërs met
steekpenningen te verleiden zijn.
De welvaartsstaat ligt in Liberia nog achter de horizon. De
discussie over het (meer) in eigen hand krijgen van de door veel buitenlandse bedrijven
zo gewilde grondstoffen (olie, goud, rubber, hout) komt nu goed op gang. Ook in
de media en de samenleving. Daarbij aangemoedigd door een organisatie als
CENTAL (Center for Transparency and Accountability in Liberia), die er op
hamert dat de exploitatie van de natuurlijke hulpbronnen ten goede komt aan de
bevolking.
Het programma dat NDI in Liberia uitvoert, is erop gericht
om het parlement in alle opzichten beter te laten werken. Het moge duidelijk
zijn dat de –sociale- exploitatie van de eigen rijkdom daarvan een cruciaal
onderdeel vormt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten