Vrijdag rijden we om 5 uur
’s middags door de stad. Het barst los: onweer, heftig waaien, stortregens.
Terwijl Leo rijdt, maak ik vanuit de auto een filmpje.
Zoek het op op Youtube, zet
het geluid lekker hard en waan je 3 minuten in Monrovia!
We wilden naar een terras
aan zee gaan, maar de regen noopt ons op het terras te zitten van een hotel.
Onder het afdak, plastic naar beneden en genieten maar. De zee woest, de
palmbomen kreunend. Op de terugweg blijken er bomen te zijn omgewaaid en liggen
grote reclame- en informatieborden plat langs de kant van de weg .
Weekend naar Buchanan
He ja, laten we één van de
twee weekenden dat we hier samen zijn, de stad uit gaan. Goed idee, toch??
Je weet in Liberia nooit wat
je moet verwachten. Ik loop tussen doodarme mensen door en even later zit ik op
een terras naast mensen met IPads. Zo vervreemdend, mijn verwachtingen worden
telkens gelogenstraft.
Zaterdagochtend gaan we op
weg naar Buchanan, 150 km langs de kust naar het zuidoosten. Maar je moet via
het binnenland. Je maakt je blijkbaar toch een voorstelling van zo’n uitje...
Wat was mijn beeld op grond
van wat ik las en hoorde? En wat is de werkelijkheid?
Het is ongeveer 1,5 uur
rijden over goede wegen.
Het is 3,5 uur
rijden, een groot deel over asfalt, maar een flink deel onverhard. Er wordt op
allerlei plekken tegelijk, hard aan de weg gewerkt, ook op zondag. Met telkens
als hoofd van de wegaanleg een Chinees. We zijn erg blij dat we droog heen en
weer komen. Het is vast geen pretje om hier te rijden in de enorme stortbuien
die het regenseizoen hier kenmerken. We doen rustig aan, met de 4wheeldrive,
toch een lekke band op de terugweg. Terwijl we enorme banden hebben. We worden
aardig geholpen bij het verwisselen door twee mannen, die dit duidelijk vaker
doen.
Onderweg zie je
telkens de gehuchten. Met lemen huizen en een paar afdakjes van palmbladeren
waaronder de mensen zitten. Alles is gemaakt van materiaal uit de omgeving.
Zonder stromend water, riolering of elektra.
Volgens de Lonely Planet is Buchanan wel een aardige stad met een ‘colourful
market’ en ‘some attractive
beaches’. Ook van anderen hoorde Leo
dat het er leuk zou zijn.
Het is een groot
dorp, met een paar asfaltwegen, verder een paar onverharde wegen. Arm, arm, en
vies.
Buchanen ligt aan zee.
Ja, het ligt aan
zee. Als je naar het strand loopt liggen er overal vuilnishopen. Als je al
tussen het vuilnis door zou lopen kom je op het strand. Nergens is het strand
gewoon bereikbaar. Links en rechts afgebrande huizen, ruines van huizen.
Het hotel hotel, met 15
ruime kamers ($ 75,- per nacht) ligt ook aan zee. ‘Unusually excellent’ volgens de reisgids. Dus ik nam zwemkleren mee,
zelfs een dunnen ochtendjas want misschien hebben we een balkon waar we kunnen
lezen. Boeken mee. Zonnebrand mee. Zomerjurk mee.
De kamer is
inderdaad ruim. Met uitzicht op zee: door een heel klein raam door een hek
heen. Er is zelfs airco.
Geen balkon. Er is
1 stoel. Het restaurant gaat om 4 uur open. Er is geen ontbijt. ’s Ochtends is
de airco vanzelf uitgegaan want ze sluiten de generator af. Er zou misschien
koffie en thee zijn. Op de gang staat een thermosfles met water een paar kopjes
en wat koffie. Maar de fles is bijna een leeg en er is geen heet water meer.
We zullen toch wel ergens
iets kunnen eten nu het restaurant nog dicht is?
Ja hoor, eind van
de straat aan zee: Paul’s Beach Bar & Restaurant. Er zijn drie leuke
rieten hutjes waaronder
je kunt zitten. Er zitten een paar mensen iets te drinken. Ze hebben een
menukaart. We bestellen gegrilde vis en Liberian Peppar Soup. Even later loopt Paul naar de ernaast
liggende minivismarkt, komt terug met twee net gevangen vissen en later eten we
wat hij gemaakt heeft. Het is goed. Het strand loopt tien meter af naar de zee
langs vuilnis. En visserskano’s op het strand. Gemaakt uit één boomstam, zo te
zien. We zien ze aankomen zeilen, een rechthoekig zeil erop.
We zullen vast wel lekker
langs zee kunnen lopen, er schijnen ook mooie stranden te zijn. Dus gympen mee.
Je kan nergens
langs de zee lopen. We rijden een stuk de stad uit, daar zouden goede stranden
zijn. We komen langs een compound, het kijkt een soort mijn te zijn aan zee.
Ook loodsen en fabrieken, hek eromheen. Paar grote schepen in de verte. We
bereiken het mooie strand niet.
Alles
is relatief
Een les is snel geleerd in
Liberia: alles is relatief. Terug in Monrovia, een walhalla vergeleken met
Buchanan, eten we in restaurant First Food Center van Mama Susu. Een dame uit Syrië die al veertig
jaar in Liberia woont. Vanwege de langdurige burgeroorlog is ze is al drie keer
opnieuw haar restaurant moeten beginnen. Ze komt bij ons aan tafel zitten en
het gesprek vliegt zoals het in zo’n situatie hoort, alle kanten uit. Ze behoort
tot dezelfde minderheid als president Assad, dus de man kan in haar ogen geen
kwaad doen. Ze heeft een dochter die net als de onze Layla heet. Dus heten we
allebei Umlayla (Moederlayla).
Zij betaalt US$1250 per maand voor de olie om de generator elektra te laten
leveren. Dat is normaal hier. Evenals de belachelijke prijzen die voor de olie
worden gevraagd. Die generatoren
zijn vaak in handen van Libanezen, die veel onroerend goed voor lange termijn
huren van Liberianen – en weer doorverhuren aan andere Liberianen en vooral
expats. Inclusief die generatoren. Er is zon genoeg, maar de banken geven geen
leningen voor zonne-collectoren.
‘I was worried’
Donderdagavond gaan we uit
eten in de Bamboo Bar met Jemima, een Liberiaanse studente, die ik heb ontmoet
en met wie ik leuk contact heb. Het is heel gezellig. We kijken uit over chaos
van downtown Moravia, want het
restaurant ligt op het dak van het Palm Hotel in Broad Street.
Later, rond 9 uur brengen we
haar naar huis. Denken we. Onderweg zegt ze al een keer ‘zet me hier maar af,
ik ga wel verder achterop een motorfietstaxi’, maar dat willen we niet. Ze
woont, net als wij, in Sinkor, maar dan aan de andere ‘ arme’ kant van de
Tubmanboulevard - bij dag |
Tubmanboulevard. De eerste straten vanaf de Tubmanboulevard kennen we wel. Maar
verder de wijk in niet. Onverharde wegen, pikdonker en druk. Overal mensen,
overal straatverkoop, karretjes, hokjes, kleine lichtjes. Steeds meer mensen,
steeds slechtere wegen, steeds donkerder. ‘OK, zet me hier maar af. Ik moet nog
die weg in’ zegt ze. Een weg? We turen in de duisternis. Zijn daar huizen? Is
dit een weg? We zijn bezorgd. Ze moet lachen. ‘Ik vind het wel’. Natuurlijk, ze
woont hier ergens.
We keren met moeite om en
rijden met enige moeite terug naar de Tubmanboulevard. Vlak voor we de parkeerplaats
van ons wooncomplex oprijden, belt ze op: ‘zijn jullie veilig thuis gekomen? I
was worried...’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten