zaterdag 19 maart 2016

Flipperende dolfijnen en een strijdvaardige oma

Dit wordt ‘Bericht uit Liberia’ nummer 127. Verreweg de meeste berichten gingen over serieuze zaken. Over corruptie, slecht onderwijs, dolende parlementariërs en een in het buitenland zwaar overschatte president. Over Charles Taylor, Ebola en onopgeloste politieke (?) moorden. Maar ook over allerhande activiteiten die de juiste ontwikkeling op gang moeten brengen. Actiegroepen ondersteunen om de autoriteiten onder druk te zetten eindelijk eens te ‘leveren’, samenwerken met goedwillende politici om hun rol als volksvertegenwoordiger geloofwaardiger te vervullen, het basisonderwijs in Monrovia proberen op te krikken door kinderen, vaak voor het eerst in hun leven, van een boekje, wereldkaart of woordspelletje laten genieten.


Luchtige zaken

Af en toe ging het blog ook over luchtigere zaken. Een country and western band die een live concert gaf in de populaire (en enige) strandtent in Monrovia, Golden Beach, het eerste Kriterion Filmfestival en driedaagse autotochten over rode zandwegen diep het binnenland in.  Soms een uitstapje naar het verre Nederland: gebeurtenissen die, afgezet tegen wat zich zoal voordoet in Liberia, tot de categorie luchtige zaken gerekend moeten worden. Zoals strubbelingen in GroenLinks (affaire Sap) of verkiezingen. Wat ik nadrukkelijk daar niet toe reken is… Feyenoord. Sinds ik via een schotelantenne FoxSport Afrika kan ontvangen, heb ik de laatste maanden alle wedstrijden van mijn club, voorzien van Portugees commentaar, kunnen zien. Al die verschrikkelijke, zeven nederlagen op rij, heb ik lijdzaam moeten ondergaan. Ja, ik ken het cliché, Feyenoord-supporter ben je niet voor je plezier, maar dit clubrecord had nooit gevestigd mogen worden. Aanvankelijk had het magisch denken in mij postgevat dat de schotelantenne in combinatie met dat zo fraai uitgesproken Portugese commentaar, de reden van de misère was, maar zie: ineens begon de zegetocht die nu al vier wedstrijden duurt!


Captain Paul

Maar af en toe heeft ook Liberia zo zijn lichtvoetigheden. Een paar weken geleden hebben we met vier vrienden (een bont gezelschap van twee Nepalezen, een Amerikaan, Pakistaanse en twee Nederlanders) een boottocht met captain Paul op de oceaan gemaakt om dolfijnen te zien en wellicht een visje te vangen. Captain Paul is een Amerikaan die in de regentijd in de VS woont, maar in de droge tijd vanuit Monrovia boottochten op de Atlantische Oceaan aanbiedt. Het was het leukste wat we in Liberia hebben meegemaakt. Alleen het begin was al vertederend. Paul heeft een boothuis, annex kantoor, met steiger aan de St. Paul’s River, die in de oceaan uitmondt. Er hing een superrelaxed hippiesfeer met wat oude banken, oudere jongeren in kleurige T-shirts, en netten knopende Liberianen. Met zijn vrij snelle motorboot, begeleid door Beach Boys en Creedence Clearwater Revival, voeren we een uur of vijf op de oceaan. Zon, helblauwe lucht en een rustige zee. 


Flipperende dolfijnen

Dolfijnen worden uiteraard niet van tevoren gegarandeerd. Het is geen Harderwijk. Maar na ruim twee uur varen zagen we in de verte witte, verspreide golfjes die volgens het kennersoog van Paul op een school dolfijnen duidden. En inderdaad, na nog een half uur voeren we tussen de tientallen snel zwemmende dolfijnen die er plezier in schepten om rakelings langs de boeg van de boot op en neer te flipperen. En dat herhaalde zich een paar maal. Intussen hadden Paul en zijn Griekse scheepsmaat vier geavanceerde hengels uitgeworpen. De laatste keer dat ik gevist heb moet in 1968 of zo geweest zijn met een bamboehengeltje in de trekvaart, tussen Naarden en Muiderberg, overigens zonder ooit iets te vangen. Ik bleef dus op gepaste afstand kijken hoe mijn vrienden en het  Grieks-Amerikaanse duo een ‘coalition of the willing’ vormden en  enorme, ook bloedige gevechten moesten leveren om twee geelvin tonijnen van ieder rond de 30 kg aan boord te hijsen. Na met zijn allen nog even een duik in de oceaan te hebben genomen, voeren we terug naar het belegen hippieoord, waar behendige Liberianen de beide vissen schoonmaakten. Met zo’n 30 kilo verse vis gingen we naar huis. Acht kilo leverden we af bij de wel zeer aardige Vietnamese eigenaar van Golden Beach, waarvoor we in ruil een paar dagen later heerlijk Vietnamees hebben gegeten. 
(Een week na dit plezierige uitje verongelukte de Liberiaanse schoonzoon van Paul in de donkere, tropische nacht. Hij reed met zijn auto tegen een stilstaande, onverlichte vrachtauto aan. Wie op zijn Facebookpagina  Pirates of the Liberian Sea bekijkt ziet zijn verdrietige mededeling. Als je naar beneden scrolt op zijn Facebook, vind je op 28 februari een tragi-komische time laps van onze visvangst.)  


Oma warrior

Een week later gingen we, met dezelfde Nepalese vrienden, met Sam naar zijn ‘boerderij’, zo’n 80 km landinwaarts, midden in een tropisch regenwoud. Sam is een van de vier chauffeurs die NDI in Liberia heeft. Hij had me al een paar keer over zijn boerderij verteld, en die wilden we weleens zien. Onderweg vertelde hij dat het stuk oerwoud, want dat bleek het te zijn, al zes generaties in bezit is van zijn familie. Zijn over-over-over grootmoeder was een ‘warrior’ in het grensgebied met Guinea. Om de vrede ‘af te kopen’ kreeg zij, net al vele anderen, een stuk grond om te bebouwen. (In dat grensgebied is vroeger menig stammenstrijd gevoerd. De in Nederland woonachtige Liberiaanse schrijver Vamba Sherif heeft daar onlangs de prachtige roman ‘De zwarte Napoleon’ over geschreven – Uitgeverij de Geus.)


‘Big man’ Sam

De boerderij lag bij een dorpje, waar we stopten. Sam was hier de ‘big man’ uit de grote stad, die zakken rijst mee nam om de paar ‘managers’ die voor hem werkte, te betalen. Het dorp bestond uit een twintigtal vrij nieuwe, lemen huisjes. Tijdens de burgeroorlog was alles vernield, vandaar. We bezochten het dorpsschooltje. Drie klassen voor 175 kinderen uit de omtrek. De onderwijzer, tevens de ‘pastor’, vertelde ons over zijn moeizame strijd. De kinderen moesten hun eigen stoel meenemen en er was een waterput in aanbouw. In de kale lokaaltjes was wel een schoolbord, waar leerstof stond opgeschreven, die de kinderen uit het hoofd moesten leren. Eén stond volgeschreven met rekensommen, één met staatsinrichting en de derde met een verhaaltje dat als moraal had dat meisjes naar school moeten en niet thuisgehouden moeten worden om water te halen en andere huishoudelijke klussen te doen. Dit type kinderarbeid is een hardnekkig verschijnsel in Liberia.

Staatsinrichting...
Vrouw aangeboden

Daarna togen we in een optochtje (er hadden zich inmiddels een tiental dorpelingen bij ons aangesloten) naar Sam zijn ‘boerderij’, die we na 10 minuten bereikten. Een stuk oerwoud met een klein perceeltje jonge rubberbomen. Sam is van plan ananassen en cassave te planten, maar dat is er nog niet van gekomen. Zijn twee personeelsleden waren in een kuil aan het werk om zand af te graven dat werd gebruikt om lemen ‘bak’stenen van te maken, die hij kon verkopen.  Als opslag was er een houten schuur, waar Sam soms overnachtte. Hier verorberden we de uit Monrovia meegebrachte lunch.  Daarna liepen we terug naar het dorp, waar een vrouw, dronken of stoned, zich aanbood om als mijn echtgenoot verder door het leven te gaan. Ik moest haar teleurstellen. Ik heb al een vrouw.

Sam in gesprek met zijn manager
Houtskool

We bezochten ook nog een zwartgeblakerd veldje waar de houtvoorraad werd verbrand om daar vervolgens houtskool van te maken. Houtskool is nog steeds dé brandstof in de Liberiaanse keukens.  Op alle uitvalswegen van Monrovia, tot ver landinwaarts, wordt houtskool in grote, grijze zakken te koop aangeboden. Sam betaalde de familie die de houtskool verwerkte met een stapel Liberiaanse dollars. Het veld is niet van hem, maar hij koopt de houtskool op, en vervoert het naar Monrovia, om het in de stad te verkopen.

Stilstaand leven

Op de terugweg praatten we na over wat we gezien hebben. Waarom in zo’n dorpje, net als al die vele andere honderden dorpen die in het binnenland verspreid liggen, het leven lijkt stil te staan. Mensen wonen en leven er op dezelfde wijze als 100 of 200 jaar geleden. Sam vertelt dat er weinig gemeenschapszin is. Als een dorpeling een veldje bebouwt, komen de anderen vragen of ze mee kunnen eten van de oogst. Als je goed kijkt in zo’n dorp valt op dat er jonge kinderen en oudere mensen zijn. De groep tussen 18 en 35 jaar is praktisch afwezig. Die trekken naar de grote stad in de hoop op een beter leven. Als ze een baan vinden druppelt er wat geld door naar achtergebleven familie in het dorp. Sommige noemen het een pastoraal leven, maar het is bittere armoe. Niet voor niets staat Liberia op de 150ste plaats (van de 157 landen) op de deze week verschenen ‘World Hapiness Index’ van de Verenigde Naties.


Geen opmerkingen: