Ui het goed gevulde, tweedaagse programma pikte ik twee
workshops: ‘hoe corruptie en fraude te bestrijden’ en ‘de rol van de
media’. Corruptie en fraude is een
groot probleem in Liberia. Het doordesemt de hele maatschappij, van rijk tot
arm, van het onderwijs tot de rechtspraak, van de commerciële tot de publieke
sector. Nu zijn corruptie en fraude beladen termen in Westerse oren, waarmee overigens
niet gezegd is dat de ‘beschaafde’, westerse wereld vrij is van corruptie en fraude.
Integendeel, het komt praktisch overal voor. Ook in Nederland. Maar op een
andere schaal. In een arm land als Liberia probeert iedereen een graantje mee
te pikken en is de kleine corruptie schering en inslag. Politieagent, dokter,
ambtenaar, de studentenadministrateur op de universiteit: velen proberen hun
vaak schamele inkomen aan te vullen met een extra betaling voor de diensten die
ze leveren. En er zijn natuurlijk grote gevallen: de massale houtkap door
Aziatische bedrijven, die met steekpenningen hun vergunningen hebben gekregen,
de nationale oliemaatschappij die parlementariërs zou hebben omgekocht in ruil
voor hun stem voor een gunstige concessieverlening enzovoorts. En dan zijn er
nog de talloze schemergevallen: ambtenaren op loonlijsten die nooit op hun
kantoor verschijnen, de zonen van de president die op hoge posities worden
benoemd enzovoorts.
Op het symposium passeerden vele voorbeelden de revue,
mede ontleend uit een rapportage
van CENTAL dat een fraudemonitor heeft gepubliceerd. Hoog op de lijst scoren
politie, justitie en het parlement, de middenpositie wordt ingenomen door
enkele ministeries en het bedrijfsleven en lager, maar zeker niet fraudevrij,
staan sectoren als het onderwijs, de media en....internationale organisaties. Veel kritiek van de panelleden
(mensenrechten advocaten en CENTAL-vertegenwoordiger) was er op de anti-fraude
regeringswaakhond, de Liberian Anti Corruption Commission (LACC), die veel slappe knieën werd verweten.
Uiteraard was de LACC uitgenodigd, maar de voorzitter verscheen pas na een uur
en kon zodoende alleen wat weinig zeggende antwoorden geven in het
vragenrondje. Niemand kwam tot een sluitende strategie voor de strijd tegen
corruptie, wat ook wel veel gevraagd is. Wel was er grote eensgezindheid dat
‘het rotten van de vis bij de kop begint’, oftewel dat de trap van boven af
schoongeveegd moet worden.
De media workshop was ook voor een groot deel gewijd aan de
integriteit van journalisten. Het is algemeen bekend dat een artikel gekocht
kan worden in een van de ca. acht kranten die hier iedere dag in een kleine
oplaag –en matig gedrukt- verschijnen. Journalisten worden zeer slecht betaald
‘en moeten wel’, zoals sommigen het zelf uitdrukken. Er werd gepleit voor een
mediaklachtencommissie, een gedragscode en een overheidssubsidie om de kranten
sterker te maken. Drie oplossingen die voor een Nederlander niet onbekend in de
oren klinken. Overigens schuwen de meeste kranten berichtgeving over fraude en
corruptie niet. Met vette koppen wordt met graagte bericht over frauderende
ministers, rechters en politici, waarop echter zelden een vervolg komt. Omdat
er praktisch nooit iemand voor fraude of corruptie wordt berecht, een uitspraak
van de rechter kan immers ook worden gekocht, ontstaat er voor de relatieve
buitenstaander een wat amorfe situatie. Een beschuldiging van fraude is immers
snel geuit, maar als er nooit een vervolg is, blijft er iets ongewis in de
lucht hangen.
Een kleine crimineel?
Ben ik zelf al met een vorm van criminaliteit in aanmerking
gekomen? Al in de eerste weken –ergens in april- werd ik aangeklampt door een
jongen die zich met gladde praat als een echte en eerlijke ‘businessman’
aanprees, die al eerder voor NDI’ers –en hij noemde een paar namen- mooi
houtsnijwerk naar keuze had verzorgd. Voor zo rond de 40 dollar kon hij iets
heel speciaals laten maken en hij liet me de foto zien van het logo van een
Amerikaanse baseballclub – of ijshockeyclub. Hoewel ik het niet voor de volle
100% vertrouwde, stapte ik in de deal. Hij wilde een voorschot van vijf dollar, om het hout te kunnen
kopen. Leek me redelijk. Een week later wilde hij opnieuw vijf dollar, om
benzine voor zijn brommer te kunnen kopen. Want hij moest een eind verderop in
de stad verf kopen. Leek me een smoes, maar goed. De derde keer kwam hij
aanzetten met zijn vriend die het echte snijwerk deed. een zielig verhaal over
een ziek kind of zoiets. OK, opnieuw vijf dollar. En zo liet ik me in totaal
twintig dollar aan voorschotten aftroggelen. In juni was er nog niets geleverd,
maar als ik hem op straat tegen kwam, verzekerde hij me dat er aan gewerkt werd.
Hij vroeg om een nieuw voorschot, maar dat weigerde ik. Eerst leveren, dan
krijg je de rest. Een van mijn Liberiaanse collega’s had me een paar keer met
hem zien praten en waarschuwde me voor ‘die kleine crimineel’.
Als ik echt werd
belazerd moest ik het tegen hem zeggen, dan zou hij hem wel even te pakken
nemen. Het werd juli. Het werd augustus. Mijn eerlijke businessman leek van de
aardbodem verdwenen. Een paar weken geleden kwam ik hem opeens tegen. ‘He
crimineel, je hebt me belazerd’ riep ik hem toe – en nog wat meer
half-dreigende taal, zonder overigens echt kwaad te worden, want inmiddels had
ik me er mee verzoend dat ik twintig dollar aan een arme sloeber had gegeven,
die wellicht thuis nog een paar hongerige broertjes en zusjes had rondlopen.
Maar zie: vorige week kwam ik hem weer tegen. Hij verzekerde me dat hij de
volgende dag het Feyenoord-logo bij mij op kantoor zou afleveren, waarbij ik
natuurlijk nog wel even de resterende twintig dollar aan hem moest betalen. En
zo geschiedde. Ik gaf hem nog vijf dollar extra, want uiteindelijk had hij
geleverd.