zaterdag 29 september 2012

Het rotten van de vis begint bij de kop

Deze week bezocht ik een symposium van het Amerikaanse IREX, een NGO die zich vooral richt op de versterking van de rol van de media en de ‘civil society’ in ontwikkelingslanden. Het was een volle bak in een van de zalen van het opvallend goed georganiseerde stadhuis van Monrovia.  Veel vertegenwoordigers van actieve groepen uit het hele land, van ‘rural radiostations’ tot vredes- en vrouwengroepen, en uit Monrovia veel journalisten en landelijk actieve clubs zoals CENTAL (Center for Transparency and Accountability in Liberia).
Ui het goed gevulde, tweedaagse programma pikte ik twee workshops: ‘hoe corruptie en fraude te bestrijden’ en ‘de rol van de media’.  Corruptie en fraude is een groot probleem in Liberia. Het doordesemt de hele maatschappij, van rijk tot arm, van het onderwijs tot de rechtspraak, van de commerciële tot de publieke sector. Nu zijn corruptie en fraude beladen termen in Westerse oren, waarmee overigens niet gezegd is dat de ‘beschaafde’, westerse wereld vrij is van corruptie en fraude. Integendeel, het komt praktisch overal voor. Ook in Nederland. Maar op een andere schaal. In een arm land als Liberia probeert iedereen een graantje mee te pikken en is de kleine corruptie schering en inslag. Politieagent, dokter, ambtenaar, de studentenadministrateur op de universiteit: velen proberen hun vaak schamele inkomen aan te vullen met een extra betaling voor de diensten die ze leveren. En er zijn natuurlijk grote gevallen: de massale houtkap door Aziatische bedrijven, die met steekpenningen hun vergunningen hebben gekregen, de nationale oliemaatschappij die parlementariërs zou hebben omgekocht in ruil voor hun stem voor een gunstige concessieverlening enzovoorts. En dan zijn er nog de talloze schemergevallen: ambtenaren op loonlijsten die nooit op hun kantoor verschijnen, de zonen van de president die op hoge posities worden benoemd enzovoorts. 

Op het symposium passeerden vele voorbeelden de revue, mede ontleend uit een rapportage van CENTAL dat een fraudemonitor heeft gepubliceerd. Hoog op de lijst scoren politie, justitie en het parlement, de middenpositie wordt ingenomen door enkele ministeries en het bedrijfsleven en lager, maar zeker niet fraudevrij, staan sectoren als het onderwijs, de media en....internationale organisaties.  Veel kritiek van de panelleden (mensenrechten advocaten en CENTAL-vertegenwoordiger) was er op de anti-fraude regeringswaakhond, de Liberian Anti Corruption Commission (LACC), die veel slappe knieën werd verweten. Uiteraard was de LACC uitgenodigd, maar de voorzitter verscheen pas na een uur en kon zodoende alleen wat weinig zeggende antwoorden geven in het vragenrondje. Niemand kwam tot een sluitende strategie voor de strijd tegen corruptie, wat ook wel veel gevraagd is. Wel was er grote eensgezindheid dat ‘het rotten van de vis bij de kop begint’, oftewel dat de trap van boven af schoongeveegd moet worden.
De media workshop was ook voor een groot deel gewijd aan de integriteit van journalisten. Het is algemeen bekend dat een artikel gekocht kan worden in een van de ca. acht kranten die hier iedere dag in een kleine oplaag –en matig gedrukt- verschijnen. Journalisten worden zeer slecht betaald ‘en moeten wel’, zoals sommigen het zelf uitdrukken. Er werd gepleit voor een mediaklachtencommissie, een gedragscode en een overheidssubsidie om de kranten sterker te maken. Drie oplossingen die voor een Nederlander niet onbekend in de oren klinken. Overigens schuwen de meeste kranten berichtgeving over fraude en corruptie niet. Met vette koppen wordt met graagte bericht over frauderende ministers, rechters en politici, waarop echter zelden een vervolg komt. Omdat er praktisch nooit iemand voor fraude of corruptie wordt berecht, een uitspraak van de rechter kan immers ook worden gekocht, ontstaat er voor de relatieve buitenstaander een wat amorfe situatie. Een beschuldiging van fraude is immers snel geuit, maar als er nooit een vervolg is, blijft er iets ongewis in de lucht hangen.

Een kleine crimineel?

Ben ik zelf al met een vorm van criminaliteit in aanmerking gekomen? Al in de eerste weken –ergens in april- werd ik aangeklampt door een jongen die zich met gladde praat als een echte en eerlijke ‘businessman’ aanprees, die al eerder voor NDI’ers –en hij noemde een paar namen- mooi houtsnijwerk naar keuze had verzorgd. Voor zo rond de 40 dollar kon hij iets heel speciaals laten maken en hij liet me de foto zien van het logo van een Amerikaanse baseballclub – of ijshockeyclub. Hoewel ik het niet voor de volle 100% vertrouwde, stapte ik in de deal. Hij wilde een voorschot  van vijf dollar, om het hout te kunnen kopen. Leek me redelijk. Een week later wilde hij opnieuw vijf dollar, om benzine voor zijn brommer te kunnen kopen. Want hij moest een eind verderop in de stad verf kopen. Leek me een smoes, maar goed. De derde keer kwam hij aanzetten met zijn vriend die het echte snijwerk deed. een zielig verhaal over een ziek kind of zoiets. OK, opnieuw vijf dollar. En zo liet ik me in totaal twintig dollar aan voorschotten aftroggelen. In juni was er nog niets geleverd, maar als ik hem op straat tegen kwam, verzekerde hij me dat er aan gewerkt werd. Hij vroeg om een nieuw voorschot, maar dat weigerde ik. Eerst leveren, dan krijg je de rest. Een van mijn Liberiaanse collega’s had me een paar keer met hem zien praten en waarschuwde me voor ‘die kleine crimineel’. 


Als ik echt werd belazerd moest ik het tegen hem zeggen, dan zou hij hem wel even te pakken nemen. Het werd juli. Het werd augustus. Mijn eerlijke businessman leek van de aardbodem verdwenen. Een paar weken geleden kwam ik hem opeens tegen. ‘He crimineel, je hebt me belazerd’ riep ik hem toe – en nog wat meer half-dreigende taal, zonder overigens echt kwaad te worden, want inmiddels had ik me er mee verzoend dat ik twintig dollar aan een arme sloeber had gegeven, die wellicht thuis nog een paar hongerige broertjes en zusjes had rondlopen. Maar zie: vorige week kwam ik hem weer tegen. Hij verzekerde me dat hij de volgende dag het Feyenoord-logo bij mij op kantoor zou afleveren, waarbij ik natuurlijk nog wel even de resterende twintig dollar aan hem moest betalen. En zo geschiedde. Ik gaf hem nog vijf dollar extra, want uiteindelijk had hij geleverd.