Toen ik vorig jaar hier begon te werken voor
het ‘Legislative Strengthening’
programma van NDI wist ik dat het programma zou eindigen begin 2013. De donor,
USAID, had toen al besloten niet een nieuw programma met het parlement te
willen en had zelfs geen behoefte aan een evaluatie van onze activiteiten. En er was
nog geen ander programma voor NDI, dus het had zo maar gekund dat ik omstreeks
deze tijd mijn koffers moest pakken om terug te keren naar Amsterdam. Op zich
geen straf, maar toch niet wat ik wilde.
Maar het is gelukkig anders gelopen. In de
loop van 2012 keerde USAID enigszins op zijn schreden terug en besloot ons
programma toch te laten evalueren door een onafhankelijk, professioneel team.
Dat team, bestaande uit een gepensioneerde ex-voorzitter van het Canadese
parlement die al een aantal van dit soort evaluaties deed, een
Amerikaanse ‘governance’-expert en een West-Afrikaanse evaluatie-wetenschapster, trok de afgelopen vier weken door Liberia en sprak met parlementariërs, ministers, allerhande belangengroepen, lokale bestuurders en internationale
organisaties over het functioneren van het parlement en de rol van ons
programma daar in. Het evaluatierapport is nog niet af, wel zijn we geïnformeerd over de hoofdlijnen en de conclusies, die zeer positief zijn ten
aanzien van de prestaties die NDI heeft geleverd. Het is natuurlijk afwachten
wat USAID met het rapport gaat doen.
Parlementsgebouw op Capitol Hill |
De oester uit zijn biotoop
Intussen hoef ik echter niet op een houtje te
bijten, want in februari zijn we begonnen met een nieuw programma, dat beoogt een
brug te slaan tussen het parlement en ‘civil
society organisations’ (CSO’s). Dit
programma, dat drie jaar duurt, wordt gefinancierd door Sida, het ontwikkelingsagentschap van de Zweedse regering. Zweden
is naar mijn inschatting het Europese land dat het meest actief is in Liberia. Daarnaast financiert de Europese Unie veel
projecten, vooral op het gebied van onderwijs en gezondheidszorg. Nederland is afwezig.
Het Sida-programma sluit natuurlijk mooi aan
op het vorige. Wij hebben contacten met het parlement, kennen de do’s and don’ts en begrijpen de context
en dynamiek van dit ‘most honorable
institution’, zoals vele parlementariërs hun biotoop graag betitelen.
Het programma kent twee pijlers. Enerzijds
heeft het een groot aantal activiteiten om de organisatie- en slagkracht van
belangengroepen te vergroten, evenals hun kennis van het parlementaire reilen
en zeilen en hoe effectief gebruik te maken van lobby, sociale media, expertise
en de macht van het getal. De tweede pijler richt zich meer op het parlement.
Hoe deze oester zich open kan stellen voor geluiden en expertise vanuit de
samenleving.
De gedachte achter dit programma is wat (terecht) in ‘good-governance’ kringen wordt aangenomen, nl. dat
parlement en regering beter gaan functioneren als er vanuit de maatschappij
druk op hen wordt uitgeoefend om niet alleen effectief, integer en transparant
te zijn, maar vooral ook om te presteren. Dat zij er niet voor zich zelf zijn,
maar –in samenspraak met en betrokkenheid van CSO’s- een democratische, sociale
en duurzame maatschappij moeten organiseren. Probeer maar eens in te denken hoe
Nederland er nu uit zou zien als er geen vak-, vrouwen-, milieu-, migranten-,
huurders-, vredes- en homobewegingen waren geweest. Een onaangename mix van SGP
en PVV!
Bord voor het hoofdkantoor van het Liberiaanse Verbond van Vakverenigingen. Met onderaan het motto: 'workers unity & strength for sustainable development' |
Geworteld
in de samenleving
Uiteraard heeft zo’n benadering alleen zin als
de belangengroepen geworteld zijn in de samenleving. Want het van buiten af
importeren is een middel dat niet werkt. Wat dat betreft ziet
het er in Liberia wel goed uit. Uit een recent verschenen inventarisatie blijkt
dat er ruim 1300 CSO’s zijn. Bijna alle smaken zitten ertussen. Veel ‘peace and reconciliation’, maar dat is
logisch na zo’n verwoestende burgeroorlog. Maar ook boerengroepen, ‘water and sanitation’ , anti-corruptie
en transparantie-eisende groepen. En natuurlijk het hierboven genoemde –Nederlandse-
rijtje, behalve dan de laatste want homofobie voert hier nog steeds de
boventoon.
Slechts een kleine 10% wordt gefinancierd, door de regering of internationale donoren. Over de kracht en
kwaliteit van de CSO’s valt weinig te zeggen, maar aangenomen mag worden dat
die sterk verschillen. Variërend van professionele organisaties met twintig
mensen in dienst, tot pure vrijwilliggersclubs.
Om een scherper beeld te krijgen van de wensen,
mogelijkheden en problemen die de belangengroepen hebben, is er de laatste drie
weken een serie gesprekken gevoerd tussen NDI en een reeks van uiteenlopende CSO’s:
van gehandicapten tot de vakbond en van motortaxi’s tot religieuze groepen. In
Monrovia, maar ook upcountry in
Gbarnga en Buchanan. Uit die gesprekken bleek dat er een grote behoefte is aan
scholing en training. Dat men graag gehoord wil worden op Capitol Hill, maar tegelijkertijd niet goed weet hoe dat aan te
pakken. Dat er door het districtenstelsel wel soms contact is met de
parlementariër uit de regio, maar dat het vaak onduidelijk is wat deze met zijn
beloften doet.
Ook hebben we met een aantal parlementariërs gesproken om hun ideeën en opvattingen te peilen over ons programma en de
bijdragen die zij kunnen leveren aan die brug. Want ook vanaf die kant zal er
gebouwd moeten worden – en gelukkig wordt dat begrepen door een aantal van hen.
De komende weken beginnen we met onze eerste
activiteiten voor een select aantal belangengroepen: twee driedaagse
‘workshops’ over de werking van het parlement en hoe daarop invloed kan worden
uitgeoefend. Eén voor beginners en één voor gevorderden. Met
praktijkvoorbeelden uit binnen- en buitenland. Nederland zal niet ontbreken.